Farzad Kamangar als leraar in Koerdistan Vorig jaar werden op 9 mei in de beruchte Evin-gevangenis in Teheran vijf politiek gevangenen uit Koerdistan opgehangen: Farzad Kamangar, Ali Heydarian, Farhad Vakili, Mehdi Eslamian en Shirin Alam Holi. De vijf zouden banden hebben gehad met "antirevolutionaire groeperingen". Het Iraanse regime zei dat de vijf lid waren van de pro-Koerdische groepering PJAK, de Partij voor een Vrij Leven van Koerdistan (PJAK), die nauwe banden heeft met de Arbeiderspartij van Koerdistan (PKK).
De bekendste van de vijf was Farzad Kamangar (1975). Hij was twaalf jaar lang leraar in het Koerdische dorp Kamiaran. Op 19 augustus 2006 werd hij gearresteerd. Kamangar werd wel eens vergeleken met de beroemdste leraar van Iran en de schrijver van het verhaal waarvan mijn vertaling net in de boekhandel ligt: Samad Behrangi, die met zijn wereldberoemde Mahiye siah kuchulu (1968) of Het kleine zwarte visje ook zijn verzet uitte tegen het regime van de sjah en tegen een dictatoriale levenswijze. Tijdens de Iraanse Revolutie van 1979 was dit een veelgehoorde leuze: Rahe Samad rahe mast, Samad moalleme mast. Vertaald: De weg van Samad is onze weg, Samad is onze leraar.
Farzad Kamangar werd geëxecuteerd toen ik vorig jaar net begonnen was met mijn vertaling van Het kleine zwarte visje. Laat mijn vertaling een eerbetoon aan hem zijn. Hier volgt zijn afscheidsbrief uit de gevangenis, waarin hij verwijst naar het verhaal van Behrangi.
Wees sterk, kameraden
Er was eens een vis die 10.00 eitjes had gelegd. Alleen één zwart visje overleefde. Hij leeft samen met zijn moeder in een beek. Op een dag zei het kleine visje tegen zijn moeder: “Ik wil hier weg.” De moeder zei: “Waar naartoe?” Het kleine visje antwoordde: “Ik wil gaan kijken waar de beek eindigt.”
Gegroet, celgenoten. Gegroet, vrienden in pijn!
Ik ken jullie goed: jullie zijn de leraren, de buren van de sterren van Khavaran*, de klasgenoten van tientallen mensen wier teksten tegen hen werden gebruikt, de leraren van studenten wier enige misdaad hun gedachten waren. Ik ken jullie goed: jullie zijn de collega’s van Samad en Ali Khan. Jullie herinneren zich mij, toch?
Ik ben het, degene die vastgeketend zit in de Evin-gevangenis.
Ik ben het, de stille student die in de kapotte schoolbanken zit en verlangt om de zee te zien in een afgelegen dorp in Kurdistan. Ik ben het, die net als jullie de verhalen van Samad aan zijn studenten vertelde.
Ik ben het die graag de rol van het kleine zwarte visje op mij neemt.
Ik ben het, jullie kameraad die ter dood veroordeeld is.
De valleien en de bergen liggen nu achter hem en de rivier stroomt door een vlakte. Links en rechts voegen andere riviertjes zich bij de rivier, die nu vol water is. Het kleine visje geniet van zo overvloedig veel water…het kleine visje wilde naar de bodem van de rivier gaan. Hij kon zoveel zwemmen als hij wilde en botste nergens tegenaan.
Plots zag hij een grote groep vissen. Er waren er 10.000, waarvan één tegen het kleine zwarte visje zei: “Welkom in de zee, vriend!”
Mijn gevangen collega’s! Is het mogelijk om achter dezelfde schoolbank als Samad te zitten, te kijken in de ogen van de kinderen van dit land en te zwijgen?
Is het mogelijk om een leraar te zijn en aan de kleine vissen van dit land niet de weg naar de zee te tonen? Wat doet het er toe of ze uit de Aras komen, of de Karoon, de Sirvan, of de Sarbaz Rood? Wat doet het er toe, als de zee een gemeenschappelijk doel is, dat ons allen verenigt? De zon is onze gids. Laat de gevangenis onze beloning zijn – het zij zo!
Is het mogelijk om de zware last te torsen van het leraarschap en verantwoordelijk te zijn voor het planten van de zaadjes van kennis, en toch stil te blijven? Is het mogelijk om de krop in de keel van onze leerlingen te zien en hun dunne en ondervoede gezichten, en stil te blijven?
Ik kan me niet voorstellen een leraar te zijn in het land van Samad, Khan Ali en Ezzati en me niet bij de eeuwige Aras-rivier te voegen. Ik kan me niet voorstellen om getuige te zijn van de pijn en armoede van de inwoners van dit land en niet onze harten aan de rivier en de zee te geven, te bulderen en te overstromen.
Ik weet dat op een dag deze harde en ongelijke weg voor de leraren geplaveid zal zijn, en dat jullie lijden een ereteken zal zijn, zodat iedereen kan zien dat een leraar een leraar is, zelfs wanneer zijn weg geblokkeerd wordt door gevangenis en executie.
Het kleine zwarte visje en niet de reiger is de eer van de leraar.
Het kleine visje zwom rustig in de zee en dacht: De dood ontmoeten is niet lastig voor mij, noch heb ik spijt. Plots dook de reiger naar beneden en greep het kleine visje.
Oma vis beëindigde haar verhaal en vertelde haar 12.000 kinderen en kleinkinderen dat het bedtijd was. 11.999 kleine visjes zeiden ‘goedenacht’ en gingen slapen. Ook de grootmoeder ging naar bed. Alleen één klein rood visje kon de slaap niet vatten. Hij dacht diep na…
Farzad Kamangar
Een leraar, ter door veroordeeld, Evin-gevangenis
* Een kerkhof in het oosten van Teheran waar veel politiek gevangenen geëxecuteerd werden