Gepost op dinsdag 16 juni 2009 om 11:00 op http://standaard.typepad.com/iran
Ze is zomaar een meisje dat aan de rand van de woestijnstad Yazd woont. Of nee, ik vergis me, eigenlijk is ze niet zomaar een meisje. Bij het Iraanse nationale ingangsexamen voor de universiteit eindigde ze bij de eerste vijftig, en dat op miljoenen deelnemers.
Sepideh – ‘hemel’ in het Perzisch - viel me meteen op toen ze ons kruiste. De warme wind speelde met de stof van haar lange zwarte chador en liet daardoor af en toe een glimp van haar strakke jeans en felgroene sneakers zien. Of zij misschien wist waar we water konden vinden, vroegen we, en vijf minuten later zaten we bij haar thuis op het tapijt. In haar gedrag bespeurde ik iets vreemds: onophoudelijk liep ze het huis rond en kwam ze de woonkamer binnen met telkens een andere Perzische lekkernij op een dienblad. Het leek alsof ze bang was om naast ons te komen zitten. Ze liet de tapijtjes zien die ze zelf geweven had, de gelooide geitenhuid waarmee ze boter maakt en de bronzen waterkoker die ze van haar voorouders had geërfd.
Wanneer ze na heel wat aandringen dan toch bij ons komt zitten, begint ze haar verhaal, zonder dat ik daarnaar gevraagd heb. “Ik ben gelukkig als ik buitenlanders in mijn huis kan uitnodigen. Het is mijn enige contact met de buitenwereld. Onze satelliet hebben we onlangs moeten weghalen: de politie deed er lastig over en de imam van de moskee zei dat het ongepast is dat een respectvolle familie van martelaren contact heeft met het Westen.”
Sepideh haalde een paar jaar geleden een Master in Psychologie aan de universiteit van Teheran en kon daarna aan de slag bij het Ministerie van Onderwijs. Een goedbetaalde baan, maar lang bleef het liedje niet duren. “Ik heb dit nooit eerder aan iemand verteld, maar ik denk dat ik het in de huidige omstandigheden gewoon móet doen. Ik ben ontslagen bij het Ministerie omdat ik make-up en nagellak gebruikte. Mijn baas zei dat ik een schande was voor de islam.” Ze speelt met de vele kleurrijke ringen om haar vingers. “Ik heb toen een zware depressie gehad. Soms kan ik het hier niet meer dragen en wil ik terug naar Teheran, maar hoe kan ik zomaar mijn familie achterlaten?
Haar hoge stem gaat plots nog scherper klinken. “Wat voor een land is dit eigenlijk? Ik rijd graag met de motorfiets, maar dat is ongepast voor een vrouw. Achterop mag ik zitten, dat wel, maar het stuur vasthouden is voorbehouden voor mannen. Als dat geen veelzeggend symbool is voor de Islamitische Republiek.”
Sinds haar ontslag bij het Ministerie werkt Sepideh nu als maatschappelijk assistente bij een NGO en moet ze met honderd dollar per maand zien rond te komen. “Het is erg moeilijk, en nu Ahmadinejad heeft gewonnen, heb ik nog maar weinig hoop. Ik kan het nog steeds niet geloven. Al onze waardigheid wordt ons afgenomen.” Wat als de kaarten toch plots anders komen te liggen en Mousavi de president van dit land wordt? Komt er dan verandering?
Sepideh slaat haar armen om haar knieën en kijkt naar buiten. “Misschien. Wie zal het zeggen? Veel Iraniërs durven niet meer te hopen, zeker niet na afgelopen vrijdag. De grootste misdaad van dit regime is dat ze onze hoop en daarmee onze menselijkheid hebben vermoord.”
Wanneer we terug in ons hotel aankomen, zit Sepideh tot onze verrassing op ons te wachten in de lobby: meteen nadat we vertrokken, is de politie bij haar langsgeweest. Toch wil ze dat ik haar verhaal neerschrijf: "Het is mijn plicht als Iraanse vrouw. Het is het enige wat ik kan doen. Vertel de mensen wat hier aan de hand is."
Geen opmerkingen:
Een reactie posten